Hoofdstuk 1 - In vorm?

oefening 1


Vul de juiste vorm van het adjectief tussen haakjes in.

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

Hij schopte de bal over het hek. (leer)

Ze draagt een tennisrokje. (katoen)

Tegenwoordig zijn hockeysticks niet meer van . (hout)

Het broekje van de wielrenner was zwart. (nylon)

De schaatser draagt een muts. (wol)

Bij squashen moet je hard tegen een balletje slaan. (rubber)

Deze fiets is heel erg licht. (aluminium)

Hij schiet de biljartbal door het raam. (glas)