Hoofdstuk 4 - Goed fout!

oefening 3


Vul in: de juiste vorm van maken of doen. Weet je niet welke van de twee, klik dan op de knop: ?

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

Hij heeft gisteren zijn fiets .

Na het eten ik meteen de afwas.

Dag, mevrouw. Hoe u het?

Met die overval heb ik helemaal niets te .

Hoewel het verboden was, hij het toch.

Een gebroken raam? Daar kan ik echt niets aan !

Wat een leuke broek. Heb je die zelf ?

Wie heeft dat gedaan? Dat er niet toe.

Hij een lekkere appeltaart.

Wat ga je vanavond ?