Hoofdstuk 6 - Roept u maar!

oefening 1

Vul het werkwoord in de goed vorm in. Je kunt kiezen uit: zetten, leggen, stoppen, staan, liggen en zitten.
Weet je niet welke van de twee, klik dan op de knop: ?


Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

In het woordenboek veel bekende en minder bekende woorden.

Waar heb je mijn sleutels ?

Ik heb ze in je jaszak .

Hij de borden op tafel en de vork en het mes ernaast.

Toen ik klein was, er veel bomen in mijn straat.

De tandpasta in mijn toiletetui.

Dit nieuws heeft dagen op de voorpagina van alle kranten .

Doordat de kurk zo diep in de fles , kon ik de fles niet openen.

Hoe lang hebben die sokken onder het bed ?

Toen ze klaar was met de toets ze haar pen op tafel.