Hoofdstuk 12 - Naar de Evenementenhal

oefening 2


Vul in elke zin een passend werkwoord in. Let op de betekenis en gebruik de juiste vorm en tijd.

Kies uit de volgende werkwoorden: volgen – geven – nemen – vieren – spelen – oversteken – spellen – komen – weten – vinden.


Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

1. Sorry, je hebt mijn naam niet goed .

2. Maurits vorige week zijn verjaardag.

3. jij de weg in deze stad?

4. De slager is hier tegenover. Je moet de straat .

5. Het is heel gemakkelijk. de bordjes maar.

6. Hij is naar Amerika gegaan zonder afscheid te .

7. Hij was voor zijn werk in Nederland en hij ook bij ons op bezoek.

8. Ik vis nooit lekker maar ik moest het eten van mijn ouders.

9. We nog één wedstrijd en dan gaan we naar huis.

10. Hebben jullie een fooi in het café?