Hoofdstuk 12 - Naar de Evenementenhal

oefening 3


Vul in elke zin een passend werkwoord in. Let op de betekenis en gebruik de juiste vorm en tijd.

Kies uit de volgende werkwoorden: volgen – geven – nemen – vieren – spelen – oversteken – spellen – komen – weten – vinden.


Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.
1 Ik vind het leuk om [ te - kennismaken - met je ouders ]
Ik vind het leuk om .

2 Sorry, ik heb [ mijn boek - niet - meenemen ]
Sorry, ik heb .

3 Ze kwam de kamer in en [ ze - zich voorstellen ]
Ze kwam de kamer in en .

4 We [ na de pauze - verdergaan ]
We .

5 Je hoeft me [ te - niet - ophalen ]
Je hoeft me .

6 Je moet [ dit nummer - duidelijk - opschrijven ]
Je moet .

7 Op welke datum ben [ je - in Nederland - aankomen]
Op welke datum ben ?

8 Emma woont hier ook. Ik [ haar - vaak - tegenkomen ]
Emma woont hier ook. Ik .

9 In de zomer van 2008 [ hij - zich voorbereiden op - zijn studie ]
In de zomer van 2008 .

10 Het is tijd om [ te - afrekenen ]
Het is tijd om .

11 Hij keek goed en hij [ de straat - oversteken ]
Hij keek goed en hij .

12 Zal ik [ het raam - opendoen ]?
Zal ik ?

13 Britta heeft [ twee jaar - met Frans - samenwonen ]
Britta heeft .

14 De meeste studenten [ bij de markt - instappen ]
De meeste studenten .

15 Wil je niet [ even - binnenkomen ]?
Wil je niet ?