Hoofdstuk 13 - Bij vrienden

oefening 4


Zet deze zinnen in de imperfectum. Kijk eerst in de lijst of het werkwoord misschien onregelmatig is.

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

1. Joop bezoekt zijn ouders elke maand.
Joop zijn ouders elke maand.

2. Hij komt binnen en gaat bij het raam zitten.
Hij binnen en bij het raam zitten.

3. Ik snijd het vlees.
Ik het vlees.

4. Herken je me niet?
je me niet?

5. De docent feliciteert me met mijn verjaardag.
De docent me met mijn verjaardag.

6. Ik woon daar ook maar het bevalt me niet.
Ik daar ook maar het me niet.

7. We lopen langzaam naar de markt.
We langzaam naar de markt.

8. Hij hoort de kinderen van de buren.
Hij de kinderen van de buren.

9. Het is tien uur en ik ben toe aan een kop koffie.
Het tien uur en ik toe aan een kop koffie.

10. Ze heeft verdriet om haar kat.
Ze verdriet om haar kat.

11. Hij verontschuldigt zich niet.
Hij zich niet.

12. We praten nog heel lang met elkaar.
We nog heel lang met elkaar.

13. Hij voelt zich niet thuis in die buurt.
Hij zich niet thuis in die buurt.

14. Ze lacht maar ze zegt niets.
Ze maar ze zei niets.