Hoofdstuk 18 - Bij de politie

oefening 2


Vul de goede conjunctie in. Kies uit: als – omdat – zodra – zodat – terwijl – hoewel – nadat – toen – voordat.

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

1. ik in Berlijn ben, bel ik je.

2. Wat doe je de trein vertraging heeft?

3. Ik ga een jaar in Indonesië studeren ik goed Indonesisch leer.

4. ik in nog Duitsland woonde, ging ik elke dag naar mijn opa en oma.

5. Je moet een kaartje kopen je in de trein stapt. Een kaartje kopen in de trein is heel duur.

6. jij groente op de markt koopt, ga ik naar fietsenmaker, oké?

7. Ik trakteer ik vandaag jarig ben.

8. we in het restaurant hadden gegeten, zijn we naar de film gegaan.

9. Ik vond de film erg mooi, ik niet alles heb begrepen.