We hebben studenten uit ____ landen: Duitsland, Engeland, Indonesië. | | |
Kan ik hier ____ knoflook kopen? | | |
Mijn vriendin draagt het liefst een spijkerbroek, maar ____ draagt ze een rok of jurk. | | |
In welke zaak koop jij ____ je kleding? | | |
Hij draagt een bruine trui, een blauwe ____ en zwarte schoenen. | | |
Het ____ van deze jas is leuk, maar ik vind hem te lang. | | |
Twee paprika’s alstublieft. Welke ____? Een rode en een gele. | | |
Op de ____ staan de prijs en de datum. | | |
Zullen we ____? Ik neem jouw soep, jij neemt mijn salade. | | |
Ik moet even geld halen want je kunt hier niet ____. | | |
Hij moet voor 1 september ____ welke studie hij gaat doen. | | |