Ik ga ____ het weekend graag naar mijn ouders.
- in
- over
- aan
Hij gaat altijd ____ half elf naar bed.
- om
- aan
- op
We hebben geen les ____ zaterdag en zondag.
- in
- van
- op
Heeft ze iets gezegd ____ jou over onze afspraak?
- voor
- tegen
- met
Komt jouw vriend ook ____ Bremen?
- uit
- van
- naar
Ik wil graag kennismaken ____ jouw vriend.
- aan
- van
- met
Het is een film ____ een wedstrijd.
- van
- over
- aan
Mijn broer is geboren ____ 1985.
- in
- op
- om
Wat vind je ____ dit café?
- over
- voor
- van
Gaan jullie deze zomer nog ____ vakantie?
- op
- naar
- in