Wat woorden doen

De aandacht voor genderaspecten van taal en tekst is de laatste jaren sterk toegenomen. Vanuit verschillende disciplines worden tegenwoordig vragen gesteld naar de - vaak verborgen en onbewuste - rol die taal speelt bij het doorgeven of oproepen van cultureel bepaalde ideeën over vrouwen en mannen. Het blijkt dat daarbij allerlei gedachten en verwachtingspatronen ten aanzien van vrouwelijkheid en mannelijkheid een rol spelen, evenals de daarmee verbonden maatschappelijke machtsongelijkheid. In dit boek worden de veelsoortige onderzoeksactiviteiten binnen één kader gepresenteerd onder de naam genderlinguïstiek.

Handreiking bij de opdrachten van het cursusboek

Hoofdstuk 1

Opdracht 1

a en b. Studenten kunnen ontdekken dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de genderlading van de woorden uit onze woordenschat enerzijds, en het seksisme van het woordenboek anderzijds.

  • maagd: Hierbij valt op te merken dat de woordenschat alleen een woord heeft voor de vrouw 'in ongerepte staat'. Een woordenboek typeert het gebruik van maagd bij mannen als figuurlijk. De omschrijving van maagd als 'vrouw die nog geen geslachtsgemeenschap heeft gehad', impliceert dat vrouwen wel altijd geslachtsgemeenschap zullen hebben.
  • nieuwsgierig: Woordenboeken die 'nieuwsgierig Aagje' als voorbeeld gebruiken, geven daarmee aan dat het pejoratief gebruik van het adjectief vooral met vrouwen en meisjes verbonden wordt.
  • kwebbelen: Als het woordenboek dit werkwoord niet met vrouwen verbindt, heeft het geen oog voor het seksespecifieke gebruik

c. De mogelijkheden zijn onuitputtelijk; ook specifiek naar mannen of jongens verwijzende termen komen in aanmerking, evenals sekseneutrale; de analyse moet dat duidelijk maken.

Voorbeelden:

  • rebel/ moedig/ overtuigen
  • kattenkwaad bekwaam/ triomferen

Opdracht 2

In Filosofie van de wetenschappen (1986, 16-17) stelt Van Peursen wetenschap tegenover de voor- of buitenwetenschappelijke wereld. Wetenschap wordt als volgt omschreven:

  1. Wetenschap is louter beschrijvend en verklarend, houdt zich alleen met de feiten bezig.
  2. Wetenschap gaat van de theorie uit.
  3. Wetenschap is objectief.
  4. Wetenschap is meer op abstractie gericht. 

In dezelfde tekst vraagt Van Peursen zich af:

  1. Zijn de 'feiten' van de wetenschap niet reeds mede door een theorie bepaald?
  2. Ligt in een theorie niet veelal impliciet een bepaald wereldbeeld besloten?
  3. Is in de wetenschap de onderzoeker wel te elimineren?
  4. Komt het wetenschappelijk bedrijf niet altijd binnen een specifieke cultuur tot stand, waarvan het toch de kenmerken blijft dragen? 

De genderlinguïstiek, die zich wel als wetenschap presenteert, wijst de traditionele opvatting van wetenschap af; ze sluit veeleer aan bij de bovengenoemde vragen van een kritische wetenschapsfilosofie.

NB: zie ook hoofdstuk 3, par. 5.

Opdracht 3

Het is zinnig bij een analyse van een krantenpagina te onderscheiden in:

  • Koppen. Deze zijn altijd elliptisch; desondanks kunnen er conclusies getrokken worden uit wat niet vermeld wordt. Bijvoorbeeld: 'Hockeyers in volgende ronde'. Uit de tekst blijkt dat dit het mannenteam betreft. Conclusie: Geen geslachtsaanduiding betekent mannelijk geslacht.
  • Leads. Bij eerste presentatie van personen is aandacht voor eventuele stereotypen bij een genderanalyse van belang. Bijvoorbeeld: 'De eigenzinnige Yolanda, succesvol, mooi en aardig'.
  • Afbeeldingen. Controle van de onderschriften bij foto's kan voor vrouwen stereotyperende beschrijvingen opleveren, of kan doen opmerken dat de naast mannen afgebeelde vrouwen niet genoemd worden.
  • Teksten. Het is mogelijk dat focalisatie vanuit mannen voor de studenten al waarneembaar is.

Hoofdstuk 2

Opdracht 1

Smelik spreekt van visuele geletterdheid als men in staat is een aantal vaststaande vragen aan het materiaal te stellen. Er staan elf (a t/m j) van dat soort vragen in de tekst. De grammaticale geletterdheid waarmee Cornelis analyseert, komt hier neer op kennis van de functie van grammaticale verschijnselen.

NB: vergelijk het concept 'nieuwe geletterdheid' in hoofdstuk 4 par. 2.

Opdracht 2

Cornelis beschouwt passieven als een indicatie van het tekstperspectief. Het specifieke belang van deze grammaticale kennis voor het opsporen van genderlading bestaat hierin, dat passieven laten zien wiens perspectief niet gekozen is.

Volgens Smelik bepaalt de camerabeweging in hoge mate onze kijk op een scène. De visueel ongeletterde kijker heeft geen besef van deze manipulatie en ziet een scène zoals de regisseur die wil tonen.

Opdracht 3

  • a. 'natuurlijk' betekent biologisch gegeven, niets op af te dingen. Door het tegenstellende voegwoord 'maar' wordt aangegeven dat één aspect van wat wij als biologisch ervaren, de onontkoombaarheid, wordt gecorrigeerd.
  • b. Tegenover 'kunstmatig' ligt het accent van de betekenis van natuurlijk op authenticiteit, tegenover cultuurlijk vooral op de afwezigheid van menselijk ingrijpen.

Hoofdstuk 3

Opdracht 1

Als auteurs werkelijk menen dat het gebruik van hij bij generieke termen zowel mannen als vrouwen insluit, is de opmerking overbodig. Denkt een auteur dat hij voornamelijk naar mannen verwijst, dan is een opmerking vooraf niet toereikend.

Opdracht 2

Bij het geven van argumenten is het van belang dat de studenten onderscheid maken tussen taalkundige argumenten en politieke. Dit bevordert het inzicht in de complexiteit van het afwegingsproces.

Opdracht 3

  • a. Studenten kunnen onderzoeken vanuit welke gendergeladen vooronderstellingen de dank in voorwoorden geformuleerd wordt. Hierbij speelt niet alleen de sekse van de personen die bedankt worden een rol, maar ook het geslacht van de auteur.
  • b. Uitnodigingen voor bijeenkomsten, al dan niet zakelijk, vormen bijvoorbeeld een interessant genre. Ze dragen snel bij aan de vanzelfsprekendheid waarmee in onze samenleving mensen geacht worden met tweeën te leven en op te treden.

Hoofdstuk 4

Opdracht 1

  • a. Een grammatica van het sekseverschil beschrijft de hiërarchische structuur van de sekserepresentatie. Daarin is te zien volgens welke conventie vrouwelijke en mannelijke personen in ongelijke verhouding tot elkaar zijn afgebeeld.
  • b. Het begrip focalisatie betreft de rol van de vertelinstantie(s) waarvan de lezer op verschillende momenten in de tekst afhankelijk is. Omdat de perspectieven van waaruit het verhaal wordt verteld, bepalen wie de macht heeft in het verhaal, is het vaststellen van de focalisatie onmisbaar voor het blootleggen van de grammatica van het sekseverschil.

Opdracht 2

De opsomming van de drie niveaus omvat de volledige intertekstualiteit en is als zodanig onhanteerbaar. Meijer lost dit probleem op door de intertekstuele leeswijze te zien als een interpretatiekader dat een lezer inzet. Dit reikt dus niet verder dan de positie en kennis van een individuele lezer.

Opdracht 3

Bij de zelfbeschrijving die relevant is voor de interpretatie van het sonnet van Fockenbroch kan bijvoorbeeld genoemd worden:

  • met enige kennis van ouder Nederlands (woorden als borst/ man, wijf/ echtgenote, zonder pejoratieve connotatie)
  • met kennis van genres (sonnetvorm)
  • klassiek opgeleid (Midas)
  • als man of vrouw (focalisatie).

 

Natuurlijk zijn er naast deze algemene relevanties ook andere zelfbeschrijvingen te geven. Deze dienen dan wel beargumenteerd te worden.

Hoofdstuk 5

Opdracht 1

We geven verschillende interpretaties:

  • Mannelick wordt gezien als zozeer vervat in achtbaerheidt dat mannelicke achtbaarheidt kan worden opgevat als de stijlfiguur pleonasme (verg. witte schimmel).
  • Een in de renaissance veelvuldig gebruikte stijlfiguur is de omkering van kern en bepaling (een vorm van hendiadys: bijvoorbeeld: de gecompliceerde werkelijkheid voor de gecompliceerdheid van de werkelijkheid). In de tekst is de mannelijkheid van de koning in het geding. De woordgroep is weer te geven als 'achtbare mannelijkheid'.

Opdracht 2

De op kracht berustende term overmant wordt ontkracht en het hiërarchisch hoger geschatte handelen van een man wordt in over-wijft gedegradeerd.

Opdracht 3

De lengte van de lemma's alleen al drukken een verschil in waardering uit. Verder kan gewezen worden op samenstellingen met vrouw- en man-.
N.B.: Studenten die oog hebben voor de interne chronologie van het WNT (de m verscheen in 1913, de vr in 1987) zullen ook daardoor geïnspireerd zijn tot genderkritische opmerkingen.

Hoofdstuk 6

Opdracht 1

De in de tekst genoemde opvattingen en de daarbij behorende richtlijnen voor taalgebruik zijn gemakkelijk te formuleren. Het zou evenwel goed zijn om de drie punten zodanig te evalueren dat de gecompliceerdheid van de gendergeladen werkelijkheid erbij betrokken wordt.

Opdracht 2

  • De solorol levert een verhoogde aandacht op, die voor vrouwen vrijwel altijd negatief uitpakt.
  • De overtrokken feedback in een solorol, of die nu positief of negatief is, geeft vrouwen weinig kans het eigen functioneren goed te taxeren.
  • De solorol brengt met zich mee dat men als vertegenwoordiger van de soort gezien wordt.

 

Opdracht 3

a. A doet een verzoek; B willigt het verzoek niet in, maar geeft geen expliciete weigering, waardoor B openhoudt dat op de niet-inwilliging kan worden teruggekomen; vervolgens accepteert A de niet-inwilliging niet, daardoor blijft het verzoek staan; B willigt het verzoek in.

b. Welke context de studenten ook verzinnen, hun argumenten betreffende macht, status en geslacht van de gespreksdeelnemers zullen moeten aanknopen bij de volgende elementen of aspecten van de dialoog:

  • Het verzoek krijgt een verantwoording in 'ik moet een naambordje maken'.
  • Er wordt slechts impliciet geweigerd.
  • De inwilliging van het verzoek wordt gevolgd door een gebod (in de taalhandelingstheorie een stuurder genoemd).

 

N.B.: Het afsluitende hè (een tag-question) wordt, uitgesproken door een vrouw, veelal geïnterpreteerd als relationeel, door een man als directief.

Hoofdstuk 7

Opdracht 1

In de hiërarchie van dominant sturend taalgebruik is de afstand tussen selecteurs en sollicitantes het grootst. Voor zover die afstand een rol speelt, betekent de ondervraging door selectrices een voordeel voor zowel mannelijke als vrouwelijke sollicitanten.

Opdracht 2

Het onderkennen van beïnvloedingsfactoren die eerder op vooronderstellingen dan op kwaliteitscriteria zijn gestoeld, maakt de beoordelingen adequater en de beslissingen doeltreffender.

Opdracht 3

Er zijn sollicitatiewijzers die sekseneutraal zijn opgesteld; deze blijken meestal uit te gaan van mannelijke selecteurs en sollicitanten; taalgebruik, voorbeelden en illustraties wijzen daarop. Als sollicitatiewijzers seksespecifiek wensen te zijn, doen ze dat door aan het zogenaamd algemene deel een hoofdstuk over vrouwelijke sollicitanten toe te voegen. Enig inzicht in seksehiërarchische verhoudingen en normconflicten komt in de tips niet tot uitdrukking.

Hoofdstuk 8

Opdracht 1

Een niet-inhoudelijke hulpbeurt spreekt het denkvermogen van de leerling totaal niet aan: 'Het begint met een D.' 'We zijn er met schoolreis geweest.' Wel inhoudelijk is een hulpbeurt als: 'Wat beschouw je eigenlijk als de residentie van een land?'

Opdracht 2

Als we ervan uitgaan dat het begrip rationaliteit door de eeuwen heen is ingevuld met eigenschappen die parallel lopen met mannelijkheid, dan is in te zien dat de B-vakken een mannelijke connotatie hebben; de niet-rationeel geachte vakken zijn dan niet-mannelijk, dus vrouwelijk en dus minder waard.

Opdracht 3

a1. De vanzelfsprekendheid waarmee het lichaam van de vrouw wordt ingezet bij de regulering van geboortes maakt het mogelijk dat de eerste zinnen sekseneutraal zijn geformuleerd. De aanduiding van de pil verglijdt van voorbehoedmiddel via kassucces naar medicijn.

a2. Het is een wel heel omslachtige manier om te zeggen dat proefpersonen dus mannen zijn. Dat niet wordt vastgesteld dat de alleen op mannen geteste medicijnen wel door vrouwen, kinderen en bejaarden gebruikt zullen worden, is een omissie.

b. Het betreffende schoolboek vervolgt met: 'De man als gezinshoofd...'

Hoofdstuk 9

Opdracht 1

I. De soete Ieught wordt aangesproken. Als vrouwen en mannen mogen tasten en grijpen bij het zoeken van contact, dan is jeugd hier gemeenslachtelijk.

II. De aanspreekvorm je geeft alle lezers v/m identificatiemogelijkheid. Het daaropvolgende hij en man zal lezers sturen naar een specifiek mannelijke invulling, al worden volgens de taalregels hij en man hier generiek gebruikt.

III. De persoonsaanduidingen men, mensch, die, en de aanspreekvormen u, weerde ziel en lieve maken een gemeenslachtelijke lezing voor de hand liggend. De vraag kan worden gesteld of de oproep in de laatste regels met een verwijzing naar Genesis 19:1-29 de blik niet verengt tot een exclusief mannelijke interpretatie, omdat Lot bij de vlucht inderdaad Zoar bereikt, maar zijn niet met name genoemde vrouw als zoutpilaar achterblijft.

Opdracht 2

Leest men de gedichtjes in de context van de tijd en bekijkt men het embleem, dan blijkt de tekst te sturen naar een interpretatie waarbij de aangesprokene mannelijk moet worden ingevuld.

Opdracht 3

Bij uitdrukkingen met man moeten we er steeds attent op zijn dat de term generiek gebruikt kan zijn:

  • Een man een man, een woord een woord.
  • Met man en macht.
  • Met man en muis vergaan.

 

Uitdrukkingen met vrouw blijken schaars. De spreekwoorden die Schipper heeft verzameld in Een goede vrouw is zonder hoofd bevatten zelden de term vrouw en zijn bovendien weinig courant. Wijf scoort beter.

  • Het regent oude wijven.
  • Hij is een oud wijf.
  • Het beste stuk huisraad is een goed wijf (Cats).

 

Hierbij is het interessant dat het woord wijf, dat bij Cats nog gewoon echtgenote betekent (verg. Engels wife) nu alleen nog pejoratief gebruikt wordt.

Hoofdstuk 10

Opdracht 1

In hoofdstuk 3 paragraaf 4 'theorie' wordt de geïntegreerde pragmatiek van Anscombre en Ducrot geïntroduceerd. Daarin ook de argumentativiteit van taal.

Opdracht 2

In de inleiding op deel IV wordt van archeologische vondsten gezegd dat ze onbedoelde presentaties van een historisch tijdperk kunnen zijn, van representatie wordt gesproken als het gaat om teksten, geschreven vanuit de belangstelling en keuzes van auteurs. Ook Meijer (hoofdstuk 4) legt de begrippen presentatie en representatie uit.

Opdracht 3

Parallel aan de behandeling van tussenkopjes door De Vries, kunnen de studenten vooral vragen stellen over de sturende werking op het gebied van gender van deze toevoegingen.

Hoofdstuk 11

Opdracht 1

een manshart: Het hart van de man is een metafoor voor de wijze waarop een man zich gedraagt; hiervoor is hij niet afhankelijk van iets of iemand anders. Tegenover de vrouwen die hun kinderen of echtgenoot als hun hart, de kern van hun bestaan, ervaren, is de man autonoom.

Opdracht 2

a. In Vondels tekst:

  • primacy-effect: De presentatie van Jeptha in het Berecht en van Filopaie in de eerste acte (ze valt flauw)
  • persoonsaanduidingen: Jeptha wordt als held enz. ten tonele gevoerd, Filopaie als moeder en echtgenote, Ifis als dochter. Bij de vrouwen is de familiale band het enig belangrijke, bij de man gaat het allereerst om zijn maatschappelijke positie.
  • oppositie m/v: De in de tekst geponeerde gematigdheid van Jeptha, als was hij niet aan zijn natuur onderworpen, tegenover het uitspatten van Filopaie.
  • staetveranderinghe en herkennis: Deze voor de ontwikkeling van een tragedie belangrijke begrippen blijken seksespecifiek gelezen te moeten worden. Doordat het onderscheid m/v niet geëxpliciteerd wordt, is de sturende kracht van de termen naar het mannelijke als norm nauwelijks te doorzien.

 

b. In de Bijbel:

  • Filopaie en Ifis zijn naamloos, wat het vrijwel onmogelijk maakt hen in de geschiedenis een zelfstandige plaats te geven; 'dochter van Jefta' kan bijvoorbeeld niet vervangen worden door 'dochter van Filopaie'; Ifis kan binnen de bijbelse context alleen 'dochter van ' zijn. Dit stuit op problemen, omdat we daardoor in Hebreeën 11 niet kunnen vaststellen of 'de dochter' tot de geloofdhelden wordt gerekend.
  • Uit het bezittelijk voornaamwoord zijn bij dochter blijkt dat kinderen de vader toebehoren.
  • De focalisatie geschiedt vanuit de vader; dit wordt in theologische commentaren nog versterkt.
  • c. In de receptiegeschiedenis:
  • De vanzelfsprekendheid van het vaderlijk gezag wordt bevestigd.
  • De definitie van renaissancemens blijkt de definitie van renaissanceman.

 

Opdracht 3

a. De lof voor het meisje stoelt op haar mooiste eigenschap; in gehoorzaamheid en vroomheid wint de vrouw het van de man.

b. Van het gebruik van de overtreffende trap gaat de suggestie uit dat vrouwen en mannen mijlenver uit elkaar staan en dus nauwelijks gezien kunnen worden als de twee geslachten waaruit het mensdom bestaat.

Hoofdstuk 12

Opdracht 1

e en f. Je hoeft je alleen maar de titel 'Mannen en literatuur' of 'Mannen en de 17de-eeuwse dichtkunst' voor te stellen om te beseffen dat de toevoeging 'vrouwen en ...' de uitzonderingspositie van de vrouw in de algemene, dat wil zeggen mannelijke literatuur markeert.

i en j. De argumentatieve operatoren 'toch nog' en 'natuurlijk' verraden de topen ten aanzien van het huwelijk en de eisen waaraan vrouwen moeten voldoen om een huwelijkspartner te kunnen zijn.

Opdracht 2

Een dergelijke lijst is uiteraard nooit uitputtend. De studenten zouden, verwijzend naar hoofdstuk 2, het gebruik van het passief kunnen opvoeren.

Opdracht 3

Bij de opdrachten van hoofdstuk 1 werd een soortgelijke vraag gesteld, die toen nog alleen beantwoord kon worden vanuit de taalintuïtie van studenten. Nu kunnen de intuïties bij de verklaring van genderlading theoretisch onderbouwd worden.

NB: De derde opdracht bij hoofdstuk 1 zal nu eveneens tot meer resultaat leiden.