Tekststructuur

Stap 6

Vergroot je taalflexibiliteit door de controle los te laten.

  1. Neem een woord dat belangrijk is in je tekst. Schrijf dat woord op een vel papier. Dit woord noemen we het beginwoord. Kijk welk woord er vervolgens in je opkomt en schrijf dat woord erachter. Neem nu dat woord, en kijk welk woord je daar weer mee associeert. Ga zo door met associëren tot er een woord komt dat de reeks doorbreekt. Dat is het kantelwoord. 

    Voorbeeld:

    Pinguïn – Zuidpool – ijs – strand – vakantie – toeristen – fotocamera – model

    Het beginwoord is ‘pinguïn’, het kantelwoord is ‘model’. Dat woord heeft weinig meer te maken met ‘pinguïn’. Je zou kunnen betogen dat ‘strand’ en ‘vakantie’ ook al kantelwoorden zijn. 

  2. Kijk welke overeenkomsten je beginwoord en het kantelwoord vertonen. Schrijf deze op. Voorbeeld:

     

  3. pinguïnmodel
    doorzettingsvermorgen
    vreemd lopen
    wachten
    stilstaan
    kaarsrecht staan
    mooi
    zuurstof
    adem
    natuur
  4. Neem nu je beginwoord en het kantelwoord en kies één woord uit de middelste kolom met overeenkomsten. Schrijf met deze drie woorden een alinea. Schrijf vrij; stel je oordeel uit. 

    Voorbeeld:

    Het model hapte naar adem toen ze in haar hotelkamer een pinguïn aantrof. Het dier zat rustig op een stoel, keek haar aan en zei: ‘Hi, ken ik jou niet ergens van?’ 

  5. Geef de zin(nen) die je bij 3 formuleerde een plek in je tekst. Pas de tekst zodanig aan dat de zinnen passen in je tekst.